Associatieovereenkomsten niet meer voorleggen aan Orde

De opheffing van de Code Geneeskundige Plichtenleer uit 1975 door de Code Medische Deontologie die vorig jaar werd ingevoerd, heeft als gevolg dat samenwerkingsovereenkomsten niet langer moeten worden voorgelegd aan de provinciale raad.

De invoering van de Code Medische Plichtenleer vorig jaar leidde impliciet tot de opheffing van de uit 1975 stammende Code Geneeskundige Plichtenleer. Dit houdt in dat bij de beoordeling van de deontologische principes die gelden voor de professionele samenwerking tussen artsen, associaties en vennootschappen, niet meer verwezen kan worden naar de artikelen 159 tot 165 van de Code Geneeskundige Plichtenleer. Dit betekent volgende de Nationale Raad van de Orde der Artsen echter niet dat er geen deontologische beperkingen meer zouden zijn. Omdat niet alle provinciale raden dezelfde normen hanteerden sinds de invoering van de Code Medische Plichtenleer, ontstond hierover onduidelijkheid. Sommige provinciale raden eisen geen voorafgaande neerlegging meer, andere doen dit wel en nog andere grijpen terug naar eigen tradities.

Met zijn advies wil de Nationale Raad meer eenduidigheid bereiken. Hij baseert zich daarbij op artikel 12 van de Code Medische Deontologie: “De arts kan voor zijn beroepsuitoefening samenwerkingsovereenkomsten afsluiten. De arts vermijdt elke vorm van collusie. De arts is steeds persoonlijk verantwoordelijk voor zijn medisch handelen. De arts zorgt ervoor dat zijn beroepsuitoefening en de organisatie van de professionele samenwerking stroken met de bepalingen van de medische deontologie. Hij legt die afspraken schriftelijk vast.”

Een van de gevolgen van de opheffing van de Code Geneeskundige Plichtenleer is de volledige afschaffing van de deontologische plicht om de overeenkomsten vooraf ter goedkeuring voor te leggen aan de provinciale raad. De arts kan wel een vrijblijvend advies vragen aan zijn provinciale raad. Dit betekent dat de arts altijd vrij kiest of hij al dan niet zijn provinciale raad advies vraagt over de deontologische aspecten van de overeenkomsten. De arts die de overeenkomsten niet vooraf overlegt, begaat dus geen deontologische fout.

De provinciale raden kunnen bij de beoordeling van de overeenkomsten niet meer verwijzen naar de Code Geneeskundige Plichtenleer. De leidraden die ze vóór 3 mei 2018 hebben opgesteld, kunnen slechts dienstig zijn voor zover ze verplichtingen bevatten die niet gebaseerd zijn op de Code Geneeskundige Plichtenleer. Alleen de leidraad opgenomen in het advies van de Nationale Raad van 15 september 2018 en de toepasselijke bepalingen van de Code Medische Deontologie zijn richtinggevend. Dit betekent niet dat alle adviezen van de nationale raad van vóór de Code Medische Deontologie niet nuttig meer kunnen zijn bij de beoordeling van deontologische aspecten.

Artsen die een overeenkomst niet vooraf voorleggen, begaan geen deontologische fout. Stelt de provinciale raad nadien bepalingen vast die strijdig zijn met de deontologie, dan kan de provinciale raad oordelen welke disciplinaire gevolgen nodig zijn. 

Filip Ceulemans