KCE positief over HPV-vaccinatie jongens

Een rapport van het federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) dat vandaag verschijnt, geeft een positief advies over de vaccinatie van jongens met een vaccin tegen het humaan papillomavirus (HPV).

Goed tien jaar geleden werd het vaccin tegen het humaan papillomavirus (HPV) in ons land ingevoerd, zij het alleen voor meisjes. Omdat bijkomend wetenschappelijk onderzoek aantoonde dat het virus niet enkel verantwoordelijk is voor baarmoederhalskanker, maar ook voor andere vormen van de ziekte zoals keelkanker werden in diverse Europese landen de aanbevelingen voor de vaccinatie herzien en uitgebreid tot jongens. Ook in ons land werd de vaccinatie van jongens op de agenda geplaatst.

In 2010 startte Vlaanderen in navolging van een advies van de Hoge Gezondheidsraad uit 2007 met een uitgebreid vaccinatieprogramma voor meisjes van 12 tot 14 jaar. Wallonië en Brussel volgden een jaar later. Hoewel de drie regio’s van het land een vaccinatieprogramma opstartten, blijven er opmerkelijke verschillen bestaan. In 2016 bedroeg de vaccinatiegraad in Vlaanderen een mooie 91%. Dat succes steekt schril af met de situatie in Brussel en Wallonië waar respectievelijk amper 36 en 50% van de meisjes werd gevaccineerd. Vorig jaar paste de Hoge Gezondheidsraad zijn advies aan en adviseerde het om meisjes en jongens tussen 9 en 14 jaar te vaccineren. Het KCE werd gevraagd de kosteneffectiviteit van zo’n grootschalige vaccinatie in kaart te brengen.

De studie toont eerst en vooral aan dat de drie vaccins die op de Belgische markt zijn (Cervarix®, Gardasil® en Gardasil 9®), de meeste prekankerletsels veroorzaakt door HPV weten te voorkomen. Betrouwbare cijfers over de bescherming tegen kanker zelf zijn nog niet beschikbaar omdat er minstens twintig jaar moet liggen tussen de infectie met het virus en het opduiken van de kanker. Uit de medisch-economische literatuur blijkt dat om kanker te voorkomen, de uitbreiding van de vaccinatie van meisjes naar jongens kosteneffectief zou zijn, ongeacht het vaccin dat wordt gebruikt. Bij een lage vaccinatiegraad van de meisjes (zoals het geval is in Brussel en Wallonië) zou deze uitbreiding de kosteneffectiviteit zelfs nog meer verhogen.

Hoewel het KCE enkel werd gevraagd een medisch-economische analyse uit te voeren, geeft het kenniscentrum nog enkele andere argumenten die meespelen in de uitbreiding van de vaccinatie tot jongens. Worden jongens niet gevaccineerd, dan is er sprake van discriminatie. De vaccinatie van meisjes biedt wel onrechtstreeks bescherming aan hun toekomstige seksuele partners, maar mannen die seks hebben met mannen (MSM) genieten niet van deze indirecte bescherming. Niet alleen zou er sprake zijn van stigmatisering van een bepaald seksueel gedrag, bovendien is de seksuele voorkeur nog niet van iedereen duidelijk op de jonge leeftijd waarop de vaccinatie wordt aangeraden.

Het baart het KCE wel zorgen dat de vaccinatiegraad in Brussel en Wallonië zo laag is. De anti-vaccinlobby staat in het zuiden van het land veel sterker dan in Vlaanderen met alle nefaste gevolgen vandien. Onderzoek wijst uit dat een hogere vaccinatiegraad van meisjes vanuit economisch standpunt interessanter is dan een uitbreiding naar jongens, maar dat zou indruisen tegen het principe van de gendergelijkheid. 

Omdat de gemeenschappen eind vorig jaar hun aanbestedingen voor de aankoop van vaccins moesten vernieuwen, bezorgde het KCE hen in oktober al een tussentijds rapport met daarin de belangrijkste aanbevelingen. Beide gemeenschappen beslisten intussen, tot tevredenheid van het KCE, om vanaf het schooljaar 2019/2020 de HPV-vaccinatie uit te breiden en ze ook aan te bieden aan jongens. 

Filip Ceulemans