Menu

Jaarlijkse influenzavaccinatie van risicopersonen is algemeen aanvaard en wereldwijd toegepast sinds de Tweede Wereldoorlog. Ouderen (65 jaar en ouder), bij wie ongeveer 90% van de influenzagerelateerde sterfte optreedt, personen met comorbiditeit ongeacht de leeftijd en kinderen met een chronische acetylsalicylzuurbehandeling zijn wereldwijd de voornaamste doelgroepen.

Interventies gebaseerd op de componenten van het Chronic Care Model leiden tot een betere kwaliteit van de diabeteszorg. Dit blijkt ook uit dit onderzoek, maar er was nog ruimte voor verbetering, vooral wat de screening naar complicaties betreft.

Hoewel iedereen vindt dat educatie een essentieel onderdeel is van de diabeteszorg, moet nog steeds uitgeklaard worden hoe effectief educatieve interventies zijn voor de therapietrouw, en hoe de relatie is tussen therapietrouw en de klinische uitkomsten. Ook moet de efficiëntie van de diverse educatieve interventies, zoals educatie in groep of op afstand en het gebruik van nieuwe informaticatechnologie grondiger worden onderzocht. Hierbij mag de economische evaluatie niet worden vergeten.

Het Diabetesproject Aalst heeft samen met de zorgverleners uit de regio een zorgprogramma voor diabetes type 2 in de eerste lijn ontwikkeld op basis van het Chronic Care Model (zie Huisarts Nu 2008;37:76-81). In dit tweede deel wordt onderzocht welke factoren de implementatie van dit zorgprogramma bevorderd dan wel belemmerd hebben. Op basis van deze analyse kunnen duidelijke adviezen naar het beleid geformuleerd worden om de chronische zorgverlening in de eerste lijn beter te organiseren.

Het Diabetesproject Aalst is een verkenning naar de voorwaarden om de chronische zorg voor diabetes type 2 patiënten in ons land te verbeteren. Op basis van het Chronic Care Model werd een regionaal zorgprogramma uitgewerkt. Een belangrijk uitgangspunt is dat de huisartsenpraktijk een centrale rol heeft in de diabeteszorg en dat er maximaal wordt samengewerkt met de reguliere zorgverleners. Patiënten kunnen, op verwijzing van de huisarts, een educatieprogramma volgen.

In dit focusgroepenonderzoek werd nagegaan hoe huisartsen de therapietrouw bij hun patiënten met diabetes type 2 inschatten. Huisartsen bleken het vooral moeilijk te hebben met de groep van ‘niet te motiveren’ diabetes type 2-patiënten die, ondanks hun inspanningen, weinig therapietrouw bleven. Een gedeelde zorg en verantwoordelijkheid over de behandeling tussen arts en patiënt zou mogelijk ook deze groep diabetes type 2-patiënten kunnen overtuigen om hun ziekte en opvolging ernstig te nemen.

Hoewel chlamydia een verhoogd risico op de reproductieve gezondheid heeft, wordt het in de praktijk niet altijd opgespoord. De vrees om de patiënte in verlegenheid te brengen houdt artsen dikwijls tegen het risico te bevragen. In dit onderzoek kregen 18 artsen een korte communicatieopleiding. Zij bleken achteraf veel gerichter op chlamydia te screenen dan de controlegroep die geen communicatietraining kreeg. In deze laatste groep was vooral overscreening een probleem.

Ernstige infecties bij kinderen kunnen in de beginfase moeilijk worden vastgesteld. Dit heeft niet alleen te maken met de lage incidentie, maar ook met het zeldzaam aanwezig zijn van ziektespecifieke karakteristieken. Artsen zijn in deze situaties aangewezen op de klachten en symptomen van deze kinderen. Uit de interviews van ouders, kinderartsen en betrokken huisartsen kwamen een aantal mogelijk belangrijke diagnostische kenmerken naar voor. Ouders kunnen nauwkeurig de gedragsveranderingen van hun kind, voor en tijdens diens ziek-zijn beschrijven.

De therapietrouw van patiënten met een chronische aandoening is doorgaans laag. Zo ook bij diabetes type 2. Bestaan er efficiënte interventies om de therapietrouw bij diabetes type 2 te verhogen? Dit werd onderzocht in een Cochrane review, waarvan we hier een samenvatting publiceren.

Therapietrouw, kwalitatief onderzoek en de synthese van kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksgegevens zijn de rode draad doorheen het doctoraal proefschrift van Etienne Vermeire. Het wordt hier becommentarieerd door professor Joost Weyler van de vakgroep Epidemiologie en Sociale Geneeskunde van de Universiteit Antwerpen.