Uit het deze week gepubliceerde jaarverslag van de Dienst voor Geneeskundige Evaluatie en Controle (DGEC) blijkt dat er vorig jaar 23 controleonderzoeken tegen huisartsen werden afgesloten.
In 2018 sloot de DGEC 303 controleonderzoeken af die betrekking hebben op een bedrag van 5,27 miljoen euro. Dat is ongeveer de helft van het aantal onderzoeken dat in 2017 werd afgesloten. Het bedrag waarop de controles van vorig jaar betrekking had, lag wel slechts op 71% van het voorgaande jaar. De vaakst geviseerde groep zijn verpleegkundigen (23,4%), gevolgd door ziekenhuizen (16,2%) en kinesitherapeuten (12,5%). Van de teruggevorderde 5,27 miljoen euro, werd 2,69 miljoen euro vrijwillig terugbetaald. Bij de onderzochte fraudegevallen bevinden zich twee huisartsen, één die beschuldigd wordt van niet-conforme prestaties, een andere van niet-verrichte prestaties.
De directie evaluatie heeft als doel de efficiëntie te verbeteren in bepaalde gezondheidsdomeinen en selecteert daarom steeds bepaalde groepen zorgverstrekkers op basis van praktijk voor een bepaald thema. Hun praktijk wordt nadien geconfronteerd met de regels van goede praktijk (EBM, guidelines, nomenclatuur,…). De resultaten van de evaluaties worden later gebruikt voor de uitwerking van acties met het oog op een verandering van de praktijk (sensibilisering, aanpassing van regels, enz.).
Een van de domeinen die door de directie evaluatie werd onderzocht, was de indicaties van CT- en NMR-onderzoeken. In 2015 waren die goed voor meer dan 3,2 miljoen onderzoeken voor een bedrag van meer dan 353 miljoen euro. De DGEC onderzocht aanvragen en verslagen van 15 035 onderzoeken waarvan 2923 voorgeschreven door huisartsen en 5228 door specialisten. Slechts voor één indicatie werden evenveel onderzoeken voorgeschreven door huisartsen als door specialisten, namelijk CT en NMR van de wervelzuil bij lage rugpijn met of zonder uitstraling. Voor de andere indicaties was de verhouding huisarts-specialist één op vier. 10% van alle CT- en NMR-onderzoeken gebeurt binnen een oncologische pathologie.
In de nomenclatuur is er weinig aandacht voor de opbouw en de inhoud van een verslag wat zich vertaalt in de praktijk:
- Bij een derde van de verslagen is de (diagnostische) vraagstelling niet opgenomen.
- Meestal zijn de radiologische beelden uitgebreid beschreven, soms gestructureerd, soms in de vorm van proza. Bij een derde van de verslagen ontbreekt een bondig besluit die een link legt naar de diagnostische vraagstelling van de voorschrijver.
- De gebruikte medische terminologie is niet uniform. Men beschrijft eerder aan de hand van kwalitatieve dan kwantitatieve begrippen zoals bijvoorbeeld “het betreft een matige stenose”.
- Bij gebruik van contraststof wordt het gebruikte product en de hoeveelheid ervan niet systematisch vermeld.
De conclusie van de DGEC is dan ook duidelijk: “Op basis van het voorschrift is het niet vanzelfsprekend om na te gaan of het onderzoek medisch geïndiceerd en gerechtvaardigd is. Er zijn aanpassingen nodig in nomenclatuur, de inhoudelijke vorm van het voorschrift en verslag.”
De DGEC ging ook na wat de impact is van de informatieactie die de dienst begin 2016 hield inzake de dringendheidstoeslag voor een raadpleging op zaterdag (102410). 77 huisartsen kregen toen een brief omdat ze het supplement aanrekenden bij meer dan 20% van de raadplegingen op zaterdag en omdat ze in 2013 en 2014 minstens 750 raadplegingen aanrekenden buiten de wachtdienst. De impact van de brief bleek groot te zijn. Werd het nomenclatuurnummer 102410 door hen in de periode van 1 maart 2015 tot 29 februari 2016 26 381 maal voorgeschreven, goed voor een bedrag van 322 774 euro, dan daalde dat in het daaropvolgende jaar tot 4966 en een bedrag van 61 513 euro. Zeg maar een daling met meer dan 80%.