Jong Domus prijs voor de Meest Originele Masterproef

29 jun 2017

Op 27/06/2017 werd in Gent door Jong Domus de prijs voor de Meest Originele Masterproef uitgereikt op de proclamatie van de tweedejaars huisartsen-in-opleiding. Een externe jury van toekomstige en nieuwe huisartsen met een passie voor wetenschappelijk onderzoek ging op zoek naar een masterproef met naast een goede wetenschappelijke basis ook een innovatieve en originele insteek.

Elke De Saer, huisarts-in-opleiding in Roeselare, won de prijs met de studie "De toepassing van de 'Short-term Life Review' bij palliatieve patiënten in Vlaanderen." Hierin benaderde zij palliatieve zorg vanuit een andere invalshoek, met name het spirituele aspect ervan. Zij ging na of het haalbaar is om spiritualiteit deel te laten uitmaken van de zorg voor een palliatieve patiënt in eerste lijn, en wat bleek: dit is wel degelijk een haalbare actie in Vlaanderen. Elke De Saer wint een toegangsticket en vliegtuigticket voor het volgende Vasco da Gama Movement congres in Porto in januari 2018 en zal haar onderzoek toelichten op de volgende GP Meethink van Jong Domus op dinsdagavond 29/08/2017 in Gent.

Op de tweede plaats werd Katleen Verheyen genomineerd met een studie over de visie van huisartsen over de opvolging en zorg voor hiv-patiënten.

Emmily Schaubroeck kaapte de derde plaats weg met haar project waarin zij een groep Afrikaanse vrouwen uit haar praktijk motiveerde om op zoek te gaan naar een manier om samen meer te bewegen.

Jong Domus 2   Jong Domus 3   Jong Domus 1


Abstracts

1e Plaats

Titel: De toepassing van de 'Short-term Life Review' bij palliatieve patiënten in Vlaanderen.
Auteur: Elke De Saer, Universiteit Gent
Promotor: Dr. Dr. Mieke Vermandere, KU Leuven

Context: In de palliatieve levensfase ligt de nadruk op een holistische kwalitatieve zorg. Daartoe behoort ook de integratie van de spirituele dimensie. De spiritualiteit van de patiënt kan nagegaan worden via screeningstools, of uitgebreidere intake en assessment technieken. Bij patiënten die kampen met psychosociale en existentiële kwesties op het levenseinde kunnen spirituele interventies zoals life review uitgevoerd worden. Een gerandomiseerde gecontroleerde studie van Ando et al. toont aan dat de ‘Short-Term Life Review’ bij patiënten in een terminaal kankerstadium op de palliatieve eenheid in Japan, een reductie geeft van angst en depressie, met verbetering van psychosociale distress en het spiritueel welzijn.

Onderzoeksvraag: De opzet van deze Masterproef was tweeledig. Ten eerste peilde men naar de haalbaarheid van de toepassing van de Short-Term Life Review bij palliatieve patiënten in Vlaanderen. In het tweede deel van de studie werd nagegaan welke thema’s naar boven kwamen wanneer patiënten terugblikten op hun leven via de Short-Term Life Review.

Methode: Er werd gepoogd om bij tien palliatieve patiënten via de palliatieve eenheid UZ Leuven, het palliatief dagcentrum ‘Heidehuis’ te Brugge, en het ‘Netwerk Palliatieve Zorg De Mantel’ de Short-Term Life Review toe te passen. De interventie omvatte twee semigestructureerde interviews over een maximaal interval van één week. Via een aantal gestandaardiseerde vragen werd in het eerste gesprek een terugblik op het leven van de patiënt geworpen. Nadien werd een simpel album gecreëerd waarin de voornaamste elementen van het eerste gesprek werden samengevat, aangevuld met beeldmateriaal. In het tweede interview werd het album besproken, waarin belangrijke gebeurtenissen in het leven werden geëvalueerd en indien nodig dieper geanalyseerd. Kwalitatieve data – analyse gebeurde aan de hand van de ‘Qualitative Analysis Guide Leuven’ (QUAGOL).

Resultaten: Negen palliatieve patiënten (vijf via de palliatieve eenheid, één uit de palliatieve thuiszorg en drie via het palliatief dagcentrum) namen deel aan de Short-Term Life Review interventie. De techniek is toepasbaar via de gestandaardiseerde vragen en het visueel album, die als gids fungeerden. Niettemin moet men rekening houden met de fysieke en mentale capaciteiten van de patiënt. Verder is het een arbeidsintensieve techniek voor de onderzoeker, die tevens over adequate communicatieve vaardigheden en training in de techniek moet beschikken. In de kwalitatieve analyse van de Short-Term Life Review kwamen thema’s zoals het huwelijk, kinderen, de rol als familiepersoon en werkmens, gelukkig leven, het ziekteproces met twijfel naar de toekomst, de aftakeling en het stervensproces ter sprake.

Conclusie: De Short-Term Life Review is een haalbare interventie bij palliatieve patiënten in Vlaanderen. Men moet rekening houden met patiënt evenals onderzoeker gerelateerde factoren. Er bestaat nog onduidelijkheid wie dergelijke interventie kan uitvoeren. Psychologen, aalmoezeniers of spiritueel zorgverleners lijken hiervoor aangewezen. Ook de huisarts zou naast spirituele screening en intake bij ambulante palliatieve patiënten, de Short-Term Life Review kunnen uitvoeren rekening houdend met de drempels die huisartsen ervaren in de spirituele begeleiding op het levenseinde. Er is nood aan educatie en training van zorgverleners in de spirituele dimensie tijdens de palliatieve levensfase, met aandacht voor de eigen spiritualiteit. In de toepassing van de Short-Term Life Review werden diverse levensthema’s aangehaald door de patiënten, overeenstemmend met de huidige literatuur.

2e Plaats

Titel: Opvolging van hiv in de huisartsenpraktijk: visie van de huisarts
Auteur: Katleen Verheyen, Universiteit Antwerpen
Promotor: Prof. Dr. Lieve Peremans, Universiteit Antwerpen

Context: Door de ontwikkeling van antiretrovirale therapie (ART) is hiv-infectie voor veel patiënten geëvolueerd van een dodelijke naar een chronische ziekte met vele co-morbiditeiten en een toenemende levensverwachting. Het aantal patiënten gevolgd door de aids referentiecentra (ARC) blijft jaarlijks stijgen, waardoor zij genoodzaakt zijn de zorg te delen met de eerste lijn. Uit voorgaand onderzoek blijkt dat Vlaamse huisartsen wel gemotiveerd zijn om hiv-patiënten op te volgen, maar er is nood aan meer kennis, een gestructureerd protocol en de communicatie tussen huisarts en ARC kan beter.

Onderzoeksvragen:

  1. Wat is de visie van huisartsen over de opvolging van hiv-positieve patiënten in eerste lijn? Wat is hun kennis en attitude rond deze opvolging?
  2. Hoe verloopt de huidige samenwerking tussen eerste en tweede lijn? Wat zijn taken die de huisarts wenst op te nemen en hoe kan men de samenwerking verbeteren?

Methode: Er werd een descriptief kwalitatief onderzoek met semigestructureerde focusgroep gesprekken (FG) opgezet. LOK-groepen in de regio van Antwerpen werden geïncludeerd. De resultaten werden thematisch geanalyseerd via het programma NVivo. Na terugkoppeling van de resultaten naar het ITG volgde een brainstorm via nominale groepstechniek. Zo werd de mening van de specialisten ook geïncludeerd.

Resultaten: In totaal werden 42 artsen bevraagd tijdens 7 FG, waarvan 12 mannen en 30 vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 43 jaar, waarvan het merendeel werkte in een groepspraktijk. Hoewel 95% van de artsen één of meerdere hiv-patiënten in hun praktijk opvolgden, namen de meesten geen hivspecifieke zorg op. Wel waren ze betrokken bij verschillende huisartsgeneeskundige en preventieve taken (vaccinaties, soa screening, cardiovasculaire risicobepaling ...). Artsen werkzaam in een gebied met hogere prevalentie hadden duidelijk meer competenties, voelden zich zekerder bij deze opvolging en namen meer taken op. Alle artsen gaven aan dat ze nood hadden aan een gestructureerde richtlijn met duidelijke taakverdeling en betere bi-directionele communicatiekanalen. Laattijdige en nonelektronische briefwisseling met het ITG zorgden voor een moeilijke samenwerking. Verder meldden veel artsen non-disclosure van de patiënt naar de huisarts rond zijn/haar diagnose, met impact op de arts-patiëntrelatie. Bij de nominale groepstechniek werden 21 medewerkers van het multidisciplinaire team van het ITG bevraagd, waarvan de helft artsen en de helft paramedici. Concrete werkpunten waren de communicatie naar de huisarts, non-disclosure, opleiding voor huisartsen en taakverdeling.

Conclusie: De meerderheid van de bevraagde huisartsen volgt seropositieve patiënten op. Taakverdeling tussen huisarts en specialist blijft vaag, de taken die de huisartsen wensen op te nemen variëren erg en hangen samen met de competenties, self-efficacy en de patiënten- populatie waarmee de arts in contact komt. Hiv wordt gezien als een chronische aandoening met steeds meer comorbiditeiten waardoor huisartsen een spilfunctie krijgen binnen deze zorg. Er is daarom duidelijk nood aan een richtlijn voor huisartsen. De samenwerking met het ARC wordt bemoeilijkt door gebrekkige informatie-uitwisseling, maar huisartsen waarderen wel de kwaliteit van zorg die het ARC levert.
Implicaties voor de praktijk: Meer onderzoek is nodig om het patiënten perspectief rond dit topic in kaart te brengen. Verder blijft het aantal hiv-patiënten toenemen, dus zal de zorg in de toekomst gedeeld moeten worden met de eerste lijn. Opvallend was echter dat de specialisten geen meerwaarde zagen in een richtlijn voor opvolging van hiv door de huisarts, terwijl huisartsen hier sterk nood aan hebben. Deze discrepantie zal verder uitgeklaard moeten worden. Opdat de kwaliteit van zorg bewaard blijft, dienen samenwerkingsmodellen geëvalueerd te worden.

3e Plaats

Titel: Wijkwelzijn en preventie: community based intervention brengt beweging in beweging
Auteur: Emmily Schaubroeck, Universiteit Gent
Promotor: Dr. Peter De Cat, Universiteit Gent

Context: Er is een gebrek aan beweging bij Zwart-Afrikaanse vrouwen met gevolgen voor hun gezondheid. De huisarts zou als ‘health advocate’ een rol kunnen spelen in de promotie van beweging bij deze bevolkingsgroep. Er is weinig ervaring met hoe dit door de huisarts in de praktijk kan worden gerealiseerd. Vandaar dit interventie-onderzoek met volgende onderzoeksvraag: kan de huisarts meteen community-based interventie Zwart-Afrikaanse vrouwen aanzetten tot meer bewegen?

Methode: Zwart-Afrikaanse vrouwen uit wijkgezondheidscentrum Daenshuis werden gerekruteerd voor kwalitatief onderzoek in het concept van realist evaluation met als vraag: ‘hoe of waarom werkt dit, voor wie en in welke omstandigheden?’. Er werd een interventie onder de vorm van een praatgroep geïmplementeerd. Verder werd met hun voorstellen aan de slag gegaan. De interventies werden geëvalueerd aan de hand van zes semi-gestructureerde diepte-interviews. Hierdoor werd de vooropgestelde Context-Mechanisms-Outcomes hypothese bijgesteld.

Resultaten: De resultaten bevestigden dat een community-based interventie Zwart-Afrikaanse vrouwen aanzet tot bewegen. Het gevoel van gehoord te zijnen het groepseffect met een herkenbaar voorbeeldwaren hierbij de sterkste bevorderende factoren. Verdeelde meningen over onwetendheid en het belang van hun migratieachtergrond kwamen naar boven. Opvallend was dat zij de nood voelden zich aan te passen aan de Westerse beweegcontext. Het feit dat dit project niet op regelmatige basis doorging werd als het grootste obstakel ervaren. De interventie had als impact een verandering in attitude en beweeggedrag met een sneeuwbaleffect naar andere vrouwen toe, naast de fietsles waar ze zelf op aangestuurd hadden.

Conclusie: Dergelijke interventie toont aan dat gezondheidspromotie op wijkniveau door de huisartsenpraktijk georganiseerd kan worden. Participatie van de patiënten kan tot concreet uitwerkbare voorstellen leiden. Het feit dat met hun voorstellen aan de slag gegaan wordt leidt tot betrokkenheid en appreciatie. Het sneeuwbaleffect dat vanzelf naar bovenkomt met ideeën over de toekomstige organisatie is een winst voor de huisartsenpraktijk. Specifiek ervaarde deze doelgroep beweging als onderdeel van integratie. Hiermee wordt in de toekomst best rekening gehouden. Het groepseffect met een herkenbaar voorbeeld als belangrijkste mechanisme werd duidelijk. Motivatie is volharden, ook voor de organisator. Dit zijn belangrijke handvaten voor verdere preventie-activiteiten met deze community. Niet enkel binnen Daenshuis, maar ook binnen het ruimere kader van onze meer divers wordende maatschappij.