Orde zet deontologische beginselen bij toxicomanie op een rij

De Nationale Raad van de Orde van Artsen zette tijdens de vergadering van oktober een advies op papier met daarin de deontologische beginselen waaraan een arts zich dient te houden wanneer hij geconfronteerd wordt met toxicomanie. 

Aanleiding voor het advies van de Nationale Raad zijn de opioïdencrisis in de Verenigde Staten en de toename van het gebruik van opioïden in België. “Het moet artsen ertoe aanzetten de voordelen en de risico’s af te wegen bij het voorschrijven van medicatie die tot afhankelijkheid kan leiden”, stelt de Nationale Raad die het advies toespitst op legale middelen die op voorschrift kunnen worden verkregen zoals opioïden en benzodiazepines. 

Een belangrijke premisse voor het correct omgaan met toxicomanie is dat de arts de vereiste kennis en deskundigheid bezit. Daarom moet hij zich permanent bijscholen. “De arts volgt de huidige stand van de wetenschappelijke kennis en heeft aandacht voor gezondheidspreventie, -bescherming en -promotie. De arts moet voldoende kennis bezitten over de geneesmiddelen die hij voorschrijft en de mogelijke gevolgen ervan voor de patiënt. De afgelopen jaren verschenen er meerdere studies over verslaving aan legale geneesmiddelen. Zo werd bijvoorbeeld aangetoond dat een combinatie van ibuprofen en paracetamol even efficiënt is in de pijnbestrijding van osteo-articulaire aandoeningen als het gebruik van opioïden.”

Een arts moet zich bewust zijn van zijn verantwoordelijkheid bij het voorschrijven van medicatie en daarbij met de nodige voorzichtigheid handelen. “Met het oog op gezondheidspreventie en -bescherming is het niet aangewezen verslavingsgevoelige medicatie voor te schrijven indien andere geneesmiddelen eenzelfde effect kunnen bereiken. Een arts mag geen geneesmiddelen voorschrijven op eenvoudig verzoek van de patiënt zonder dat diens toestand dat medisch rechtvaardigt. De arts moet bij het voorschrijven telkens een analyse maken van de voordelen en de risico's van het geneesmiddelengebruik voor de patiënt. Wanneer de arts van oordeel is dat de medische aandoening van de patiënt bepaalde verslavingsgevoelige geneesmiddelen vereist, wijst hij de patiënt vooraf op de gevolgen van het onjuist en/of langdurig gebruik van deze middelen.”

Het volstaat niet voorzichtig te zijn bij het voorschrijven van verslavingsgevoelige medicatie. “In de context van de kwaliteit en de continuïteit van de zorg is het aangewezen de patiënt op geregelde tijdstippen op te volgen. Om overdosering en overconsumptie tegen te gaan, schrijft de arts de geneesmiddelen voor in gepaste vorm en beperkte hoeveelheid, in het bijzonder tijdens de wachtdienst. Wanneer de gezondheidstoestand van de patiënt een langdurig gebruik van verslavingsgevoelige medicatie vereist (drie maanden of langer), voert de arts een ‘risk assessment’ uit bij de patiënt. Dit kan bestaan uit het invullen door de patiënt van een screeninglijst om te meten hoe groot het risico is op verslaving aan bepaalde geneesmiddelen. Indien de patiënt een verhoogde kans heeft op het ontwikkelen van een verslavingsproblematiek, kan dit worden aangeduid als ‘red flag’ in het patiëntendossier.”

Bij patiënten die lijden aan een verslaving, gaat het vaak om een zeer complexe problematiek, die niet onmiddellijk kan worden opgelost en een uitgebreid zorgtraject vereist. Bij de begeleiding van deze patiënten kan de arts gewrongen zitten tussen verschillende wettelijke en deontologische normen, zoals het beroepsgeheim, de wettelijke hulpverplichting en zijn eigen verantwoordelijkheid. De patiënt is niet steeds vragende partij om zich te laten begeleiden en zijn verslavingsproblematiek te doen stoppen. De patiënt zal soms zeer vindingrijk zijn om de verslavende middelen te verkrijgen, bijvoorbeeld door middel van ‘medical shopping’. De voorschrijvende arts mist soms belangrijke informatie om correcte medische zorg te kunnen verstrekken. Het beroepsgeheim en de geïnformeerde toestemming verhinderen soms dat de arts bij wie de patiënt zich aanbiedt, het volledige medische dossier te zien krijgt en dit niet enkel tijdens de wachtdiensten. Wanneer een arts geconfronteerd wordt met een patiënt die verslavende geneesmiddelen wenst te verkrijgen, is het, zelfs mits grondig klinisch onderzoek van de patiënt, niet eenvoudig te bepalen hoe hij moet handelen. Hoewel elke problematiek een eigen specificiteit heeft, zijn bepaalde deontologische principes steeds van toepassing:

  • Communicatie met de patiënt om te komen tot een adequaat zorgtraject: in eerste instantie gaat de arts een gesprek aan met de patiënt, geeft hij uitleg over de risico's van middelenmisbruik en tracht hij de patiënt te overtuigen deel te nemen aan een ethisch en onderbouwd zorgtraject. Een goede communicatie en het opbouwen van een vertrouwensrelatie met de patiënt zijn belangrijke schakels in het hulpverleningsproces. Dit wordt vermeld in het medisch dossier van de patiënt.
  • Multidisciplinaire ondersteuning: de arts mag er niet van uitgaan dat hij de problematiek van de patiënt alleen kan aanpakken. Hij moet de patiënt proberen te overtuigen in te tekenen voor een multidisciplinair zorgtraject.
  • De arts mag niet stigmatiserend te werk gaan: de problematiek is dermate complex dat de patiënt niet verantwoordelijk mag gehouden worden voor zijn verslaving. De nadruk moet liggen op hulpverlening, niet op het al dan niet verantwoord gedrag van de patiënt.
  • Mogelijkheid om een voorschrift te weigeren: de arts mag, na de patiënt te hebben onderzocht, oordelen dat het niet opportuun is verslavende medicatie voor te schrijven.
  • Mogelijkheid om voorwaarden te verbinden aan het voorschrift: de behandelende arts mag, ter bescherming van de gezondheid van de patiënt, voorwaarden verbinden aan het voorschrift van verslavingsgevoelige medicatie. Hij kan bijvoorbeeld, als GMD-houdende arts, afspreken met de patiënt om als enige bepaalde medicatie voor te schrijven. Dit wordt opgetekend in het medisch dossier. Wanneer deze medicatie toch zou worden voorgeschreven door een andere arts, in dringende medische situaties, geeft de patiënt de toestemming aan de voorschrijvende arts om dit aan de GMD-houdende arts te signaleren.
  • Het beroepsgeheim blijft behouden, tenzij de noodtoestand van toepassing is: wanneer de arts van oordeel is dat de patiënt lijdt aan een verslavingsproblematiek en de patiënt weigert multidisciplinaire hulp te aanvaarden, blijft het beroepsgeheim in beginsel van toepassing en kan de arts geen familieleden of andere hulpverleners inlichten over de medische situatie van de patiënt. Slechts wanneer de arts vaststelt dat de patiënt in groot gevaar verkeert of wanneer de patiënt een groot gevaar kan zijn voor anderen, bijvoorbeeld door extreem agressief gedrag, kan de arts oordelen dat de wettelijke hulpverplichting of het recht op bescherming van de fysieke integriteit van anderen doorwegen op het beroepsgeheim. In dat geval, na een grondige afweging van beide normen, kan de arts zonder toestemming van de patiënt de hulp inroepen van andere personen en het beroepsgeheim doorbreken.

De Nationale Raad geeft nog mee dat de Orde der Artsen en de Orde der Apothekers een werkgroep hebben opgericht, met als doel artsen te sensibiliseren voor de hoge consumptie van verslavende medicatie en mee te werken aan initiatieven van de overheden die een oplossing kunnen bieden voor deze problematiek.

Filip Ceulemans